U dient ingelogd te zijn om favorieten te kunnen toevoegen aan Mijn Jure
U kunt zich hier gratis registreren
Datum uitspraak:
Datum publicatie:
Zaaknummer:
Soort procedure:
Instantie:

Uitspraak



Arrondissementsrechtbank te Utrecht

BESCHIKKING

van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:

[de vrouw],

wonende te [woonplaats],

procureur: mr. D. van de Lockant-Geschiere,

- t e g e n -

[de man]

wonende te [woonplaats],

procureur: mr. M.A. de Boer.

1. Verloop van de procedure

De vrouw heeft ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend.

De man heeft een verweerschrift ingediend.

Er zijn van beide zijden nader stukken ontvangen.

De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 28 augustus 2001.

2. Vaststaande feiten

- Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Tussen hen is de echtscheiding uitgesproken door deze rechtbank bij beschikking van 19 januari 2000. Deze beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te Utrecht op 28 januari 2000.

- Uit hun huwelijk zijn geboren de minderjarigen:

[zoon 1], op [datum] 1990 te [geboorteplaats], en

[zoon 2], op [datum] 1991 te [geboorteplaats].

- Bij voornoemde echtscheidingsbeschikking is niets bepaald omtrent het ouderlijk gezag over [zoon 1] en [zoon 2], zodat dit gezag bij de ouders is blijven berusten.

- Voorts is noch in de echtscheidingsbeschikking, noch in het echtscheidingsconvenant iets bepaald omtrent een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.

3. Beoordeling van het verzochte

De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de man aan haar als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [zoon 1] en [zoon 2] ƒ 700,-- per kind per maand moet betalen.

De man heeft hiertegen verweer gevoerd. Hij heeft aangevoerd dat partijen elk voor (ongeveer) de helft de zorg voor de kinderen hebben en dus ook elk (ongeveer) de helft van de kosten van de kinderen zouden moeten betalen; dat hij feitelijk al veel meer dan de vrouw uitgaven voor de kinderen doet; en tenslotte dat zijn draagkracht de gevraagde bijdrage niet toelaat.

De vrouw heeft aangegeven dat de man zonder overleg met haar beslissingen neemt die voor haar financiële consequenties kunnen hebben. Zo is de man, nadat zij een woning in de onmiddellijke nabijheid van de voormalige echtelijke woning had gekocht, zonder overleg met haar verhuisd naar [woonplaats], hetgeen tot gevolg had dat de kinderen niet meer gemakkelijk gebruik kunnen maken van spullen die in het ene huis liggen, wanneer zij bij de andere ouder zijn. Ook heeft de man naar haar zeggen besloten tot tennislessen voor de kinderen, en vervolgens haar gevraagd om de hockeyclub te betalen omdat hij de tennislessen betaalt.

Zij heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard haar alimentatieverzoek te verminderen, indien de man zou aangeven welke uitgaven voor de kinderen hij voor zijn rekening zal nemen. De man is hierop niet ingegaan. Hij heeft wel verklaard thans bepaalde kosten te betalen, maar geen toezegging gedaan dat ook te zullen blijven doen.

De rechtbank overweegt het volgende.

Een situatie van co-ouderschap zoals door partijen in hun echtscheidingsconvenant afgesproken - zeker een vorm waarbij geen enkele financiële afspraak is vastgelegd - vereist een zeer goede communicatie en goed overleg over alle enigszins belangrijke beslissingen tussen de ouders, omdat in een dergelijke open situatie iedere beslissing van de ene ouder gevolgen kan hebben voor de andere ouder.

De rechtbank stelt vast dat ter terechtzitting gebleken is dat overleg over geld tussen partijen niet mogelijk is. De man heeft ter terechtzitting verklaard thans niet te willen meewerken aan mediation .

De rechtbank stelt voorts vast dat tussen partijen niet vaststaat wie van hen welke kosten betaalt.

De vrouw heeft onweersproken gesteld dat de kinderen per maand 18 dagen bij de vrouw verblijven en 12 dagen bij de man. Gelet hierop, en gelet op het feit dat de vrouw degene is die het verzoek doet terwijl de man een hoger inkomen heeft dan de vrouw, zal de rechtbank - voor de systematiek van de berekening - de vrouw beschouwen als de verzorgende ouder.

Om zoveel mogelijk recht te doen aan de situatie zal de rechtbank bij de beoordeling van de draagkracht van de man uitgaan van het gemiddelde van de bijstandsnorm voor een alleenstaande en voor een eenoudergezin, alsmede met een draagkrachtpercentage van 52,5%. Voorts zal de rechtbank aan de zijde van de man voor de tijd die de kinderen bij de man doorbrengen rekening houden met kosten ter hoogte van het (forfaitaire) bedrag van ƒ 11,-- per kind per dag; derhalve van ƒ 264,-- per maand. De rechtbank gaat ervan uit dat de kinderen bij de vrouw wonen, dat zij voor hen de kinderbijslag ontvangt, en dat de man derhalve geen recht heeft op bijzondere heffingskortingen in verband met de kinderen. De rechtbank gaat er tevens van uit dat alle beslissingen met financiële gevolgen in beginsel genomen worden door de vrouw.

kosten van de kinderen

Partijen hebben beiden een berekening gemaakt van de kosten van de kinderen. De vrouw is daarbij gekomen tot een bedrag van ƒ 31.355,-- per jaar, de man tot een bedrag van ƒ 32.610,-- per jaar. Gelet op het relatief geringe verschil stelt de rechtbank vast dat tussen partijen vaststaat dat de kosten van de kinderen ongeveer ƒ 32.000,-- per jaar bedragen.

verdeling van de kosten over partijen

Uitgangspunt is in het algemeen dat de kosten van een kind in beginsel door beide ouders gedragen worden, naar rato van hun inkomens. De man heeft gesteld een inkomen van ongeveer ƒ 5.000,-- netto per maand te hebben. De vrouw heeft ter terechtzitting gesteld een inkomen van ongeveer ƒ 3.800,-- netto per maand te hebben. Dit leidt tot een verdeling waarbij de vrouw (ongeveer) 43% van de kosten moet dragen en de man (ongeveer) 57% van de kosten.

De man heeft gesteld dat van een verhouding van 50:50 moet worden uitgegaan. De vrouw van haar kant heeft gesteld dat een verhouding van 70:30 een betere benadering zou zijn. Partijen hebben deze stellingen evenwel onvoldoende nader onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbij zal gaan.

Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de door de vrouw gevraagde bijdrage het in redelijkheid door de man te dragen deel van de kosten van de kinderen niet te boven gaat.

draagkracht van de man

Ten aanzien van de (financiële) omstandigheden van de man is het volgende gebleken.

- Hij is geboren op [datum] 1953. Hij woont samen met zijn huidige partner en haar twee kinderen. [zoon 1] en [zoon 2] wonen, op basis van co-ouderschap, een deel van de week bij hem. Zijn nieuwe partner voorziet in haar eigen levensonderhoud.

- Hij is in loondienst werkzaam. Zijn salaris bedraagt, blijkens zijn salarisspecificatie over juli 2001, ƒ 7.897,-- bruto per maand, te vermeerderen met vakantietoeslag. Hierop worden diverse premies ingehouden (premie pensioen ƒ 388,11; premie IP ƒ 56,13; premie WW 5,25%).

- Bij de echtscheiding is de echtelijke woning aan hem toegescheiden. Nadien heeft hij met zijn huidige partner een woning in [woonplaats] betrokken.

- Als premie voor een ziektekostenverzekering betaalt hij ƒ 691,34 per maand, waarvan ƒ 349,72 de beide kinderen betreft.

Bij het onderzoek naar de draagkracht van de man is de rechtbank uitgegaan van de hierboven opgesomde feiten en omstandigheden behoudens voor zover hierna anders wordt overwogen.

Met betrekking tot het salaris van de man overweegt de rechtbank nog dat de vrouw onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de diverse vergoedingen die de man ontvangt als verkapt inkomen te beschouwen zijn, zodat de rechtbank ervan uit zal gaan dat daar reële kosten tegenover staan.

Met betrekking tot de lasten van de man overweegt de rechtbank nog het volgende.

De hypotheekpremie verbonden aan de thans door de man bewoonde woning bedraagt, blijkens twee rekeningafschriften ten name van mevrouw [naam ], in totaal ƒ 2.133,56 per maand. In zijn draagkrachtberekening heeft hij evenwel een bedrag van ƒ 1.150,-- aan huur opgevoerd, zodat de rechtbank - nu de man daaromtrent geen nadere informatie verstrekt heeft - aanneemt dat de woning aan zijn partner toebehoort, en dat hij haar een bijdrage in de kosten betaalt. De rechtbank zal van voornoemd bedrag aan huur uitgaan, nu dit - in verhouding tot het inkomen van de man en tot de kosten van de kinderen - geen onredelijke woonlast vormt.

De man voert voorts ƒ 250,-- per maand op aan 'bijzondere kosten' alsmede ƒ 300,-- per maand aan 'werkelijke verwervingskosten'. Hij heeft deze kosten evenwel niet nader toegelicht of met stukken onderbouwd, zodat de rechtbank daarmee geen rekening zal houden.

Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de man, zijn noodzakelijke bestaanskosten en fiscale voordeel in aanmerking genomen, in staat moet worden geacht om ƒ 550,-- per kind per maand bij te dragen ten behoeve van zijn minderjarige kinderen.

4. Beslissing

De man moet met ingang van heden als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van zijn minderjarige kinderen [zoon 1] en [zoon 2] ƒ 550,-- (vijfhonderd vijftig gulden) per kind per maand betalen aan de vrouw, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

Deze beslissing is tot zover uitvoerbaar bij voorraad.

Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.

De partijen moeten hun eigen proceskosten betalen.

Wanneer de man niet vrijwillig de vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen betaalt, moet hij de daarvoor te maken executiekosten betalen.

Deze beschikking is gegeven door mr. C.M. Wiertz-Wezenbeek, in tegenwoordigheid van N.I. Ganzevoort, griffier, en

uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2001.


» Juridisch advies nodig? « advertorial

Heeft u een juridisch probleem of een zaak die u wilt voorleggen aan een gespecialiseerde jurist of advocaat ?

Neemt u dan gerust contact met ons op en laat uw zaak vrijblijvend beoordelen.



naar boven      |      zoeken      |      uitgebreid zoeken

Snel uitspraken zoeken en filteren

> per rechtsgebied > op datum > op instantie

Recente vacatures

Meer vacatures | Plaats vacature